Vooreerst een algemene opmerking : verdelen wordt in geen enkel geval opgelegd of geëist door de wet indien niemand van de mede-eigenaars (mede-erfgenamen) de verdeling aanvraagt.
Of er nu moet verdeeld worden - m.a.w. of de verdeling kan geëist worden - zal afhangen van de rechten, en de aard van deze rechten, toekomende aan de langstlevende echtgenoot op de goederen van de eerstoverledene.
Immers, iemand die de volle eigendom van een goed, in zijn geheel, bezit is daar volledig en alléén meester van en het is duidelijk dat niemand anders enige aanspraak, bv. verdeling kan doen gelden op dit goed; dit is in zekere mate ook nog het geval wanneer men het volledig vruchtgebruik bezit van een goed; dit houdt met name het recht in om dit goed alléén te gebruiken of te verhuren, zonder tussenkomst van andere personen; de blote eigenaar(s) moet deze toestand gedogen zolang het vruchtgebruik duurt, d.w.z. zolang de vruchtgebruiker leeft.
Ten aanzien van de langstlevende echtgenoot betekent dit :
- dat hij steeds het volledig vruchtgebruik bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning diende en op het daarin aanwezige huisraad ; derhalve zal een eventuele verdeling alleen kunnen slaan op de blote eigendom van deze goederen en blijft het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot op deze goederen onberoerd.
- dat de overige goederen niet zullen moeten verdeeld worden in de mate dat de langstlevende echtgenoot op het geheel van deze goederen de volle eigendom bezit. In andere gevallen kan de verdeling gevorderd worden door de langstlevende echtgenoot of door de kinderen.